e enjte, 11 shtator 2008

Ik heb helemaal geen imago dus kan het niet stuk ook

Na 42 jaar voegde schrijver en schilder Jan Cremer on­langs een derde deel toe aan hét bravoureboek van de jaren zestig: Ik Jan Cremer. Een boek dat in die tijd gold als de voorbode van de vrije seks en de wilde jaren zestig en dat ondanks de splijtende kritiek de eerste bestseller werd in het Nederlandse taalgebied.


Een fenomeen dat in de jaren zestig aan de poorten durfde te rammelen mag alles, maar waarom juist nu een derde deel?

Aan het einde van Ik Jan heb ik een tweede deel aange­kondigd en deel twee eindigt met de belofte dat er een derde deel komt: van arme jongen tot miljonair en weer terug aan de bedelstaf. In de loop der tijd heb ik heel veel materiaal opgeslagen. En iedereen bleef maar vragen wanneer het eindelijk zou komen. Het is niet dat ik in de tussentijd stil zat. Ik ben altijd aan het werk. Ik heb ge­schilderd en bijvoorbeeld De Hunnen geschreven, dat ik zelf mijn magnum opus vind. Daar ben ik tien jaar mee bezig geweest. Bovendien heb ik enorm veel gereisd en er gewoon ook lekker op los geleefd. Ik heb in interviews af en toe wel eens iets over die Amerikaanse periode met Jayne Mansfield verteld. Maar ik wilde gewoon niet met de stroom meegaan. Ik hoefde het niet zo nodig kwijt, moest het laten bezinken. Dat heeft wel even geduurd, ja. Vorig jaar kreeg ik ineens de geest.



Uw boek begint met de reacties in de jaren zestig op deel één en twee. Die liegen er niet om.

De zogenaamde serieuze critici vonden dat ik de literatuur had verkracht. Maar die scheten tenminste droge drollen. Ik kon niet meer over straat, werd uitgescholden, mannen wilden met me op de vuist, vrouwen spuugden me in mijn gezicht. Ik werd zonder reden aangehouden door de po­litie, tergend langzaam controleerden ze mijn papieren. Bijna elke nacht kreeg ik scheldtelefoontjes en er werd stront door de brievenbus gegooid. Aan dat alles had ik natuurlijk schijt en bovendien waren er ook huwelijksaan­zoeken, inclusief geurende slipjes. Maar toen in de nacht van mijn verjaardag het huis van mijn moeder in de brand werd gestoken en mijn halfzusje en mijn kinderen ternau­wernood konden ontsnappen, vond ik het tijd worden om het land uit te gaan. Eerst naar Engeland en daarna naar Amerika. Holland was en is nog steeds een benepen land. Gelukkig ben ik hier niet al te vaak meer. Nergens ter wereld heerst er zo'n slecht klimaat voor kunstenaars. Het ontbreekt hier aan respect.


Hoe zijn de reacties nu?

Ik begin deel drie met de volgende zin: Ik schreef een boek, en zou met dat boek wereldberoemd worden. Dat zet natuurlijk gelijk kwaad bloed. De boodschapper van de waarheid wordt altijd afgemaakt. Je zou het niet zeg­gen met al die bladen en de tv, maar seks is nog steeds iets waar aanstoot aan genomen wordt. Mijn karakter is om niet mee te lopen in de massa. Vanaf mijn jongste jaren zorg ik op z'n zachtst gezegd voor discussie. En dat is goed. Ik krijg ook kritiek dat het zo uit de oude doos komt. Maar het was de bedoeling dat het aansloot bij deel twee. Er staat niet voor niets Parijs 2007 onder. Ik heb er een klein jaar aan gezwoegd. Het is het slot van een trilogie. Het is dus onzinnig dat men beweert dat ik geen ontwikkeling heb doorgemaakt als schrijver. Ik wilde in dezelfde stijl in korte hoofdstukken dit verhaal afma­ken. In een lekker stuwend tempo.



Het boek staat bol van de bekende namen. Dat kan aanleiding geven tot kritiek of ongeloof. Was u bang voor uw imago? Iets in de trant van: die ouwe moet ook weer zo nodig over zijn rebelse jeugd schrijven.

Ik ben nog net zo vrijgevochten als veertig jaar geleden. Alsof ik na de jaren zestig niets meer beleefd zou heb­ben. Man, ik kan een bibliotheek volschrijven over mijn avonturen. Nu is er dan opwinding over die Bob Dylan, maar daar heb ik het in de jaren zeventig ook al een keer over gehad in een interview. Je hoeft tegenwoordig alleen maar op Google je naam in te tikken en alles komt naar boven. Ik ben daarom ook blij dat Hans Sleutelaar de biografie schrijft. Dat zal de critici wel de mond snoeren. Bovendien heb ik geen imago, dus dat kan niet stuk ook. En ja, die bekende namen. Ik heb geen zin om rond de hete brij te dansen, sleutelromans te schrijven. Ik schrijf licht geromantiseerde autobiografische romans. Ik noem de mensen gewoon bij de naam. Recht voor z'n raap. Dat heb ik op elk gebied gedaan. Ik ben een am­bachtelijk schrijver en schilder.



Heeft u gewerkt met dagboeken?

Ik heb enorm veel documenten. Over de periode die ik beschrijf wel een halve meter. Ik heb er misschien een centimeter of drie van gebruikt. Vooral mijn oude agen­da's. Daar noteerde ik alle afspraken en bijzonderheden in. Mooie zinnen ook. Bovendien heb ik een bijna foto­grafisch geheugen. Ik heb tien maanden aan dit boek ge­werkt. Maar dat is te kort om het allemaal uit je hoofd te halen. Met pen schreef ik allerlei notities onder elkaar. Daarna ging ik tikken, vier uur per dag in opperste con­centratie. Dat is ongeveer het maximum. Daarna was het goed. Ik heb het ook niet herschreven.



Hoe was dat met de eerste twee delen?

Deel één heb ik in drie maanden geschreven. Aan het tweede deel heb ik in New York drie weken dag en nacht gewerkt. Ik heb toen zelfs mijn schoonmaakster, toch een bloedmooie negerin, niet binnengelaten.



Is er nog meer te verwachten?

Deze trilogie is afgesloten. Nu ga i
k eerst een jaar schilde­ren en dan op 1 mei 2009 begin ik weer aan een nieuw boek. Op de dag van de arbeid. Ik blijf gewoon doorrag-gen. Op de dag dat dit derde deel verscheen, werd de uitgever in de middag door een boekhandel uit de Amster­damse Kinkerstraat gebeld omdat ze door de voorraad heen waren. Dat vind ik mooi, daar zitten mijn lezers.


Vorige week werd Ik Jan Cremer 3 voor een paar honderd genodigden gepresenteerd in de Supperclub, een hoofd­stedelijk trendy restaurant. Aan Ik jan kun je een feest overlaten: eten, drank, hordes prachtige vrouwen, een ijzersterke stripteaseact en een swingende band. Cremer is terug van nooit weggeweest. 'Bij het volgende boek komen mijn maatjes van Golden Earring spelen.'


Jan Cremer geïnterviewd door Guus Bauer, 2008